soldeerijzers

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sol·deer·ij·zers
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de soldeerijzersmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord soldeerijzer
      De jongen stak de soldeerijzers in het kolenvuur, bleek rose getint in het volle daglicht.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 26 januari 2022 Weblink bron
    Zola, E. (vert. Schwencke, J.J.)
    “De kroeg”, 5e druk (1938), Graauw, Amsterdam, p. 123