snotkokertje

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • snot·ko·ker·tje
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

het snotkokertjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord snotkoker
     Maar nog meer indruk maakte ooit de postale streekroman 'Een vracht geluk en een brok verdriet' van C.W. Ooms op mij, het favoriete boek van mijn vader die er volop uit wist te citeren zoals deze onvergetelijke zin over een boerenmeisje dat, gadegeslagen door de postbode, haar broertje's neus moet vegen: 'Veeg jij IJsbrandjes snotkokertje eens af'.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 22 juli 2022 Weblink bron
    Rob Schouten
    “Postbode” (13 september 2016) op trouw.nl op Wikipedia