snoezelde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- snoe·zel·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
snoezelen |
snoezelde
- enkelvoud verleden tijd van snoezelen
- Ik snoezelde.
- Jij snoezelde.
- Hij, zij, het snoezelde.
- Ik snoezelde.
vervoeging van |
---|
snoezelen |
snoezelde