snoezelen

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

ruimte geschikt om te snoezelen
Uitspraak
Woordafbreking
  • snoe·ze·len
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

snoezelen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
snoezelen
snoezelde
gesnoezeld
zwak -d volledig
  1. (medisch) combinatie van snuffelen en doezelen een activiteit die prettig zou zijn voor dementerenden en verstandelijk gehandicapten
    • Hij raadde mij plekken aan om te bezoeken. Ik ging ook boeken lezen over snoezelen: wat is daar nou precies de bedoeling van. Zo kwam ik uit op zachte, warme knuffels die lekker ruiken. En toen ik daar op uit was gekomen dacht ik: dan zou ik ze ook wel willen produceren. [1] 
    • Bult wijkt de afgelopen dagen niet van zijn zijde, vrijdag had ze een gesprek met zijn arts en donderdag twitterde ze: "Middag bij papa aan bed, omarmen, strelen, muziek luisteren en veel snoezelen...wat 'n held!" [2] 
  2. combinatie van knuffelen en dommelen
    • Om zeven uur mag je me komen wekken. Of, om zeven uur mag je nog even lekker bij me komen snoezelen. Want dat soort momenten moet je natuurlijk wel blijven koesteren zolang het kan!" [3] 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. NRC Gretha Pama 18 april 2008 Ik geef mijn gevoel graag door
  2. De Telegraaf 05 jan. 2014 Vader Marga Bult ligt op sterven
  3. De Telegraaf 06 jan. 2016 'Kind hoort in zijn eigen bed'
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be