situeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • si·tu·eert

Werkwoord

vervoeging van
situeren

situeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van situeren
    • Jij situeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van situeren
    • Hij situeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van situeren
    • Situeert!