sijpert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sij·pert

Werkwoord

vervoeging van
sijperen

sijpert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sijperen
    • Jij sijpert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sijperen
    • Hij sijpert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van sijperen
    • Sijpert!