schaviel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- scha·viel
Werkwoord
vervoeging van |
---|
schavielen |
schaviel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schavielen
- Ik schaviel.
- gebiedende wijs van schavielen
- Schaviel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schavielen
- Schaviel je?