scharrelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schar·relt

Werkwoord

vervoeging van
scharrelen

scharrelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van scharrelen
    • Jij scharrelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van scharrelen
    • Hij scharrelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van scharrelen
    • Scharrelt!