sauveert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sau·veert

Werkwoord

vervoeging van
sauveren

sauveert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sauveren
    • Jij sauveert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sauveren
    • Hij sauveert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van sauveren
    • Sauveert! 

Gangbaarheid