saneer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sa·neer

Werkwoord

vervoeging van
saneren

saneer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van saneren
    • Ik saneer. 
  2. gebiedende wijs van saneren
    • Saneer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van saneren
    • Saneer je?