samenwerkte

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sa·men·werk·te

Werkwoord

vervoeging van
samenwerken

samenwerkte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van samenwerken
    • ... dat ik samenwerkte. 
    • ... dat jij samenwerkte. 
    • ... dat hij, zij, het samenwerkte.