samenvalt
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- sa·men·valt
Werkwoord
vervoeging van |
---|
samenvallen |
samenvalt
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenvallen
- ... dat jij samenvalt.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenvallen
- ... dat hij samenvalt.