samenpropt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sa·men·propt

Werkwoord

vervoeging van
samenproppen

samenpropt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenproppen
    • ... dat jij samenpropt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenproppen
    • ... dat hij samenpropt.