samenklonken
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- sa·men·klon·ken
Werkwoord
vervoeging van |
---|
samenklinken |
samenklonken
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van samenklinken
- ...dat wij samenklonken.
- ...dat jullie samenklonken.
- ...dat zij samenklonken.
- ...dat wij samenklonken.