samenklonken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sa·men·klon·ken

Werkwoord

vervoeging van
samenklinken

samenklonken

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van samenklinken
    • ...dat wij samenklonken. 
    • ...dat jullie samenklonken. 
    • ...dat zij samenklonken.