Naar inhoud springen

saloper

Uit WikiWoordenboek

saloper

  1. (spreektaal) verknallen, verpesten
    «J’ai salopé le taf que mon chef m’avait filé à faire.»
    Ik heb het werk verknald dat de baas me had gegeven. [1]
  2. (spreektaal) rotzooi maken, vies maken
    «Tention, ton pit, il va saloper les sièges de ma caisse!»
    Kijk uit, zo meteen maakt die pitbull van jou de stoelen van mijn wagen vies! [1]