ruimde uit
Uiterlijk
- Geluid: ruimde uit (hulp, bestand)
- ruim·de uit
vervoeging van |
---|
uitruimen |
ruimde uit
- enkelvoud verleden tijd van uitruimen
- Ik ruimde uit.
- Jij ruimde uit.
- Hij, zij, het ruimde uit.
- Ik ruimde uit.
- Het woord ruimde uit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.