rubriceer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ru·bri·ceer

Werkwoord

vervoeging van
rubriceren

rubriceer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rubriceren
    • Ik rubriceer. 
  2. gebiedende wijs van rubriceren
    • Rubriceer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rubriceren
    • Rubriceer je?