rivaliseert
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: rivaliseert (hulp, bestand)
Woordafbreking
- ri·va·li·seert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
rivaliseren |
rivaliseert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rivaliseren
- Jij rivaliseert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rivaliseren
- Hij rivaliseert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van rivaliseren
- Rivaliseert!