revitaliseer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- re·vi·ta·li·seer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
revitaliseren |
revitaliseer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van revitaliseren
- Ik revitaliseer.
- gebiedende wijs van revitaliseren
- Revitaliseer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van revitaliseren
- Revitaliseer je?