reviseert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·vi·seert

Werkwoord

vervoeging van
reviseren

reviseert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van reviseren
    • Jij reviseert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van reviseren
    • Hij reviseert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van reviseren
    • Reviseert! 

Gangbaarheid