revancheert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·van·cheert

Werkwoord

vervoeging van
revancheren

revancheert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van revancheren
    • Jij revancheert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van revancheren
    • Hij revancheert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van revancheren
    • Revancheert!