remigreerde
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: remigreerde (hulp, bestand)
Woordafbreking
- re·mi·greer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
remigreren |
remigreerde
- enkelvoud verleden tijd van remigreren
- Ik remigreerde.
- Jij remigreerde.
- Hij, zij, het remigreerde.
- Ik remigreerde.