remigreerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·mi·greer·de

Werkwoord

vervoeging van
remigreren

remigreerde

  1. enkelvoud verleden tijd van remigreren
    • Ik remigreerde. 
    • Jij remigreerde. 
    • Hij, zij, het remigreerde.