remigreren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·mi·gre·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

remigreren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
remigreren
remigreerde
geremigreerd
zwak -d volledig
  1. terugkeren naar het land waaruit men eerder geëmigreerd is
    • ‘Als de kinderen het huis uit zijn, willen heel wat senioren kleiner wonen vanwege het onderhoud’, verduidelijkt hij. ‘Dat kan een argument zijn om te remigreren, zeker voor wie rekening houdt met de dag dat hij zorgbehoevend wordt.’ ‘De vastgoedsector speelt daarop in. In Maastricht mikt het project Lindenkruis niet alleen op de fiscale remigrant, maar ook op Nederlanders die hun oude dag in eigen land willen doorbrengen omdat de ouderenzorg daar betaalbaarder en voor hen ook herkenbaarder is.’ [2] 
    • Nu remigreren jaarlijks zo'n duizend mensen naar Marokko. [3] 
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

74 % van de Nederlanders;
55 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 27 OKTOBER 2014 Rudi Smeets
  3. Volkskrant 29 september 2015
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be