relativeer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: relativeer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- re·la·ti·veer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
relativeren |
relativeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van relativeren
- Ik relativeer.
- gebiedende wijs van relativeren
- Relativeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van relativeren
- Relativeer je?