reflecteerde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- re·flec·teer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
reflecteren |
reflecteerde
- enkelvoud verleden tijd van reflecteren
- Ik reflecteerde.
- Jij reflecteerde.
- Hij, zij, het reflecteerde.
- Ik reflecteerde.
vervoeging van |
---|
reflecteren |
reflecteerde