reflecteerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·flec·teer·de

Werkwoord

vervoeging van
reflecteren

reflecteerde

  1. enkelvoud verleden tijd van reflecteren
    • Ik reflecteerde. 
    • Jij reflecteerde. 
    • Hij, zij, het reflecteerde.