reflecteer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: reflecteer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- re·flec·teer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
reflecteren |
reflecteer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van reflecteren
- Ik reflecteer.
- gebiedende wijs van reflecteren
- Reflecteer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van reflecteren
- Reflecteer je?