rantsoeneert
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- rant·soe·neert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
rantsoeneren |
rantsoeneert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rantsoeneren
- Jij rantsoeneert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rantsoeneren
- Hij rantsoeneert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van rantsoeneren
- Rantsoeneert!