quadrupleert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • qua·dru·pleert

Werkwoord

vervoeging van
quadrupleren

quadrupleert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van quadrupleren
    • Jij quadrupleert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van quadrupleren
    • Hij quadrupleert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van quadrupleren
    • Quadrupleert!