purpert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pur·pert

Werkwoord

vervoeging van
purperen

purpert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van purperen
    • Jij purpert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van purperen
    • Hij purpert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van purperen
    • Purpert!