pulseerde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pul·seer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
pulseren |
pulseerde
- enkelvoud verleden tijd van pulseren
- Ik pulseerde.
- Jij pulseerde.
- Hij, zij, het pulseerde.
- Ik pulseerde.
vervoeging van |
---|
pulseren |
pulseerde