propageert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pro·pa·geert

Werkwoord

vervoeging van
propageren

propageert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van propageren
    • Jij propageert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van propageren
    • Hij propageert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van propageren
    • Propageert!