presenteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pre·sen·teer

Werkwoord

vervoeging van
presenteren

presenteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van presenteren
    • Ik presenteer. 
  2. gebiedende wijs van presenteren
    • Presenteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van presenteren
    • Presenteer je?