predisponeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pre·dis·po·neert

Werkwoord

vervoeging van
predisponeren

predisponeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van predisponeren
    • Jij predisponeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van predisponeren
    • Hij predisponeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van predisponeren
    • Predisponeert! 

Gangbaarheid