praktiseert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • prak·ti·seert

Werkwoord

vervoeging van
praktiseren

praktiseert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van praktiseren
    • Jij praktiseert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van praktiseren
    • Hij praktiseert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van praktiseren
    • Praktiseert! 

Gangbaarheid