pouští
Tsjechisch
Uitspraak
- IPA: /poʊ̯ʃciː/
Woordafbreking
- pou·š·tí
Zelfstandig naamwoord
pouští
- instrumentalis enkelvoud van poušť
- genitief meervoud van poušť
Werkwoord
pouští
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord pouštět
- derde persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord pouštět
Synoniemen
- –
- pouštějí