pouští

Uit WikiWoordenboek

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /poʊ̯ʃciː/
Woordafbreking
  • pou·š·tí

Zelfstandig naamwoord

pouští

  1. instrumentalis enkelvoud van poušť
  2. genitief meervoud van poušť

Werkwoord

pouští

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord pouštět
  2. derde persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord pouštět
Synoniemen
  1. pouštějí