playback
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- play·back
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘afspelen van een geluidsband waarbij de artiest alleen de gebaren maakt’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1965 [1]
Werkwoord
vervoeging van |
---|
playbacken |
playback
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van playbacken
- Ik playback.
- gebiedende wijs van playbacken
- Playback!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van playbacken
- Playback je?
Gangbaarheid
- Het woord playback staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "playback" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "playback" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be