plafonneer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: plafonneer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- pla·fon·neer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
plafonneren |
plafonneer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plafonneren
- Ik plafonneer.
- gebiedende wijs van plafonneren
- Plafonneer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plafonneren
- Plafonneer je?