pipetteerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pi·pet·teer·de

Werkwoord

vervoeging van
pipetteren

pipetteerde

  1. enkelvoud verleden tijd van pipetteren
    • Ik pipetteerde. 
    • Jij pipetteerde. 
    • Hij, zij, het pipetteerde.