patrouilleert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·trouil·leert

Werkwoord

vervoeging van
patrouilleren

patrouilleert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van patrouilleren
    • Jij patrouilleert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van patrouilleren
    • Hij patrouilleert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van patrouilleren
    • Patrouilleert!