parfumeerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • par·fu·meer·de

Werkwoord

vervoeging van
parfumeren

parfumeerde

  1. enkelvoud verleden tijd van parfumeren
    • Ik parfumeerde. 
    • Jij parfumeerde. 
    • Hij, zij, het parfumeerde.