parfumeer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- par·fu·meer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
parfumeren |
parfumeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van parfumeren
- Ik parfumeer.
- gebiedende wijs van parfumeren
- Parfumeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van parfumeren
- Parfumeer je?