parelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·relt

Werkwoord

vervoeging van
parelen

parelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van parelen
    • Jij parelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van parelen
    • Hij parelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van parelen
    • Parelt! 

Gangbaarheid