pareert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·reert

Werkwoord

vervoeging van
pareren

pareert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pareren
    • Jij pareert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pareren
    • Hij pareert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van pareren
    • Pareert!