paralyseerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·ra·ly·seer·de

Werkwoord

vervoeging van
paralyseren

paralyseerde

  1. enkelvoud verleden tijd van paralyseren
    • Ik paralyseerde. 
    • Jij paralyseerde. 
    • Hij, zij, het paralyseerde.