paneert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·neert

Werkwoord

vervoeging van
paneren

paneert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van paneren
    • Jij paneert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van paneren
    • Hij paneert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van paneren
    • Paneert!