overveeg

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·veeg

Werkwoord

vervoeging van
overvegen

overveeg

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overvegen
    • ... dat ik overveeg. 
    • Hoe vaker ik de kamer overveeg, hoe meer het zand en stof tussen de kieren me gaat ergeren. 

Gangbaarheid