overrompelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·rom·pelt

Werkwoord

vervoeging van
overrompelen

overrompelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overrompelen
    • Jij overrompelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overrompelen
    • Hij overrompelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van overrompelen
    • Overrompelt!