overhoor

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·hoor

Werkwoord

vervoeging van
overhoren

overhoor

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overhoren
    • Ik overhoor. 
  2. gebiedende wijs van overhoren
    • Overhoor! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overhoren
    • Overhoor je?