overdonder

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·don·der

Werkwoord

vervoeging van
overdonderen

overdonder

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overdonderen
    • Ik overdonder. 
  2. gebiedende wijs van overdonderen
    • Overdonder! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overdonderen
    • Overdonder je?