opzijlegt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·zij·legt

Werkwoord

vervoeging van
opzijleggen

opzijlegt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opzijleggen
    • ... dat jij opzijlegt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opzijleggen
    • ... dat hij opzijlegt.